Grondslagen
Algemene grondslagen
De P&C producten zijn opgesteld met inachtneming van de voorschriften van het Besluit begroting en
verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de financiële verordening zoals door Provinciale Staten is vastgesteld.
Basis voor de ramingen in deze Kadernota
De Kadernota 2025 bestaat uit de jaarschijven 2025 tot en met 2028 en is een nadere uitwerking van de meerjarige effecten van de Voorjaarsnota 2024.
Algemene dekkingsmiddelen
Algemene dekkingsmiddelen zijn inkomsten voor de provincie waarvoor geen bestedingsdoel is bepaald en zijn daarmee vrij besteedbaar (in tegenstelling tot de specifieke dekkingsmiddelen). De algemene dekkingsmiddelen bestaan uit:
Lokale heffingen
De opbrengst van de lokale heffingen bestaan vrijwel volledig uit inkomsten voor de opcenten motorrijtuigenbelasting.
Provinciefonds
De raming van de inkomsten uit het provinciefonds zijn gebaseerd op de Septembercirculaire 2023. Het provinciefonds is via het zogeheten accres gekoppeld aan de ontwikkeling van de rijksuitgaven.
Dividenduitkering
De provincie ontvangt dividend vanuit de deelnemingen waarin zij een aandeel heeft. De hoogte van de dividenduitkering wordt gebaseerd op berichtgeving vanuit de deelnemingen.
Algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen van het provinciefonds
De raming van de algemene uitkering is gebaseerd op de Septembercirculaire 2023 zoals verwerkt in de Voorjaarsnota 2024.
Naast de algemene uitkering bestaat het provinciefonds uit zogenaamde decentralisatie-uitkeringen. Deze zijn bedoeld voor een specifiek doel en volgen niet de normale verdeelsystematiek van het provinciefonds.
De ontwikkelingen van de algemene uitkering worden altijd voor T+5 jaren gegeven. Dit wordt ook zo verwerkt in de begroting. Deze T+5 jaren is ook de grens die wordt gehanteerd om de stelpost indexatie te vullen omdat er anders sprake zou zijn van een disbalans tussen de ontwikkeling van de baten en lasten. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van de motorrijtuigenbelasting.
Indexatie
Op 14 december 2022 hebben Provinciale Staten de wijziging van de Financiële verordening 2021 vastgesteld. In die verordening is in artikel 4.43 de wijze van indexatie opgenomen. De praktische uitwerking daarvan is vastgelegd in de Uitvoeringsnota indexatiebeleid , die GS hebben vastgesteld en die ter kennisname met PS is gedeeld. In de onderstaande tabel staan de te hanteren indexen met bron of berekeningswijze genoemd.
Indexen kunnen voorspellend zijn of op basis van definitieve cijfers. Het CPB maakt ramingen van indexcijfers naar de toekomst (prospectief). Daarentegen publiceert het CBS indexcijfers op basis van definitieve cijfers (realisatie, retrospectief). Een voorbeeld van een retrospectief index is de GWW. Voor een retrospectieve index moet dus een inschatting worden gemaakt van de ontwikkeling in de toekomst.
Welke indexen waarvoor en welke bron | Bron | |
---|---|---|
Landelijke Bijdrage-Index (LBI) Prognose percentage voor T+1 wordt ook gebruikt voor de resterende jaren. | Openbaar vervoer | DOVA |
42/43: Grond-, weg- en waterbouw (GWW) Voorbeeld: voor de Kadernota 2025 wordt het gemiddelde berekent over het verschil tussen januari 2024 en januari 2021. Prognose percentage voor T+1 wordt ook gebruikt voor de resterende jaren.* | Exploitatie Investeringen | CBS retrospectief |
Prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers (PO:bw) | Loonontwikkeling formatie incl. pensioenpremies | CPB |
Nationale consumentenprijsindex (CPI) | Opcenten motorrijtuigenbelasting (baten) | CPB |
Gewogen index van 1/3 (CPI) en 2/3 (PO:bw) | Subsidies | CPB |
Prijs overheidsconsumptie, netto materieel (imoc) | Resterende budgetten incl. ICT | CPB |
CPB-raming: voor de indexen waarbij de CPB-raming wordt gebruikt is via deze link het bestand te vinden, waarbij het percentage voor het 4de jaar ook wordt gebruikt voor het 5de jaar. |
Welke indexen voor welke onderwerpen en wat wordt er niet geïndexeerd
Exploitatie
Om te bepalen welk bedrag nodig is op de stelpost wordt de volgende indeling gehanteerd;
Niet indexeren:
- De kapitaallasten, (inzet van) bestemmingsreserves, overlopende passiva en voorzieningen
- Lasten die gedekt worden uit een specifieke bijdrage van een derde, denk aan een rijksbijdrage (SPUK)
Te indexeren:
- De resterende lasten met hun specifieke indexen
Investeringen
- In afwachting van het investeringsbeleid worden nu alleen de kredieten voor de periode T tot en met T+5 geïndexeerd voor dat deel van het krediet waar nog onderhanden werk voor moet worden uitgevoerd.
Te hanteren indexen voor de Begroting 2025
Indexen | Bron | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | 2029 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Exploitatie | |||||||
Openbaar vervoer | Landelijke Bijdrage-Index (LBI) | DOVA | 4,0% | 4,0% | 4,0% | 4,0% | 4,0% |
Beheer & Onderhoud | Grond-, weg- en waterbouw (GWW)* | CBS april 2024 | 8,5% | 4,9% | 4,9% | 4,9% | 4,9% |
Loonontwikkeling | Prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers | CPB maart 2024 | 4,4% | 3,4% | 4,3% | 3,9% | 3,9% |
Resterende budgetten | Prijs overheidsconsumptie, netto materieel (imoc) | CPB maart 2024 | 2,2% | 2,2% | 2,2% | 2,2% | 2,2% |
Mrb en leges | Nationale consumentenprijsindex (cpi) | CPB maart 2024 | 2,8% | 2,4% | 2,3% | 2,3% | 2,3% |
Subsidie-index | 2/3 Loonontwikkeling en 1/3 imoc | CPB maart 2024 | 3,7% | 3,0% | 3,6% | 3,3% | 3,3% |
Investeringen | |||||||
Alle | Grond-, weg- en waterbouw (GWW)* | CBS | 8,5% | 4,9% | 4,9% | 4,9% | 4,9% |
* In de Uitvoeringsnotitie indexatiebeleid is opgenomen dat de index voor het jaar T+1 (2025), ook wordt gehanteerd voor de jaren daarna. In deze Kadernota wordt voorgesteld om daarvan af te wijken, en voor de jaren 2026 en verder het indexatiepercentage vanuit de Begroting 2024 vast te houden. De verklaring hiervoor is dat in het 3-jarig gemiddelde de extreme prijsstijgingen van de achterliggende twee jaren (door corona en de oorlog in Oekraïne) onevenredig zwaar meetellen. De laatste indexcijfers laten zien dat de stijging afvlakt. Bij de Begroting 2025 zal opnieuw worden bezien wat de actuele indexgegevens zijn, en of een bijstelling op de nu gehanteerde indexcijfers noodzakelijk is.
Kapitaallasten
De kapitaallasten bestaan uit rente en afschrijvingslasten. Bij dit onderdeel wordt daar nader op ingegaan.
Rente
De rente bestaat uit rente van reeds afgesloten leningen (rente is zeker) en nog niet afgesloten leningen (rente is onzeker).
Op basis van de begrote uitgaven en inkomsten uit deze begroting kan worden bepaald hoeveel geld er de komende jaren extra geleend moet worden bovenop de bestaande leningenportefeuille.
Op basis van deze cijfers en een inschatting van de dan geldende rentetarieven wordt een berekening gemaakt van de toekomstige, nieuwe rentekosten.
De onzekerheid van deze rentepost is groot vanwege 2 aspecten: ervaring uit de afgelopen jaren leert dat de kans groot is dat de budgetten en investeringen in de meerjarenbegroting te positief worden geraamd en dat de benodigde leningen in die jaren in werkelijkheid ook lager zullen uitvallen. Daarnaast is het zeer lastig om een juiste inschatting te geven van de toekomstige rentetarieven. Voor een nadere duiding van de onzekerheden en de gehanteerde uitgangspunten zie ook de renteparagraaf onder Onzekerheden met mogelijke impact op het begrotingssaldo - Lasten .
De omvang van het bedrag aan rentekosten dat aan vaste activa wordt toegerekend, wordt bepaald door middel van een zogenoemde omslagrente. De grondslag van toerekening is de boekwaarde van de vaste activa op 1 januari van het boekjaar en de te verwachten rentekosten. Dit leidt tot een omslagrentepercentage van 0,22% in 2024.
Afschrijvingslasten
Het jaar nadat de activatie heeft plaatsgevonden wordt begonnen met de afschrijvingstermijnen zie de Financiële verordening provincie Zuid-Holland 2021 artikel 4.15 afschrijvingstermijnen.
Motorrijtuigenbelasting
De opbrengsten van de opcenten wordt bepaald door het tarief maal de grondslag (de hoofdsom van de mrb). De hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting wordt beïnvloed door autonome ontwikkelingen zoals bevolkingsgroei en mate van autobezit, maar ook door wettelijke maatregelen zoals vrijstellingen.
Opcententarief
Het opcententarief wordt door Provinciale Staten vastgesteld. Het tarief mag het wettelijk maximum, dat het ministerie van Financiën vaststelt, niet overschrijden. Dit maximum is voor het jaar 2024 vastgesteld op 138,4.
Hoofdsom van de mrb (ontwikkeling wagenpark)
De afgelopen jaren is het geregistreerde autobezit in Zuid-Holland gestegen, maar diverse ontwikkelingen kunnen deze trend beïnvloeden, waaronder de ontwikkeling van leasecontracten en vrijstellingen op basis van het klimaatakkoord. Voor de berekening 2025 dient de laatste opgave van het aantal geregistreerde voertuigen in Zuid-Holland door de Belastingdienst als basis. In de jaren 2026 en verder is er rekening mee gehouden dat de vrijstelling voor elektrische voertuigen vervalt, conform de opgave van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB). Het financiële effect daarvan is opgenomen en toegelicht in de Voorjaarsnota 2024.
Reserves
De stortingen en onttrekkingen aan de reserves dienen gebaseerd te zijn op de begrote stortingen en
onttrekkingen. In de Financiële verordening 2021 is in artikel 4.8 geregeld dat Provinciale Staten jaarlijks in de
kadernota bestemmingsreserves kunnen aanwijzen waarop mutaties per ultimo jaar kunnen plaatsvinden,
afhankelijk van de realisatie van lasten en baten voor het bijbehorende onderwerp. Dit betreft de volgende reserves:
- Bufferreserves : Bufferreserve Weerstandscapaciteit
- Egalisatiereserves: Beheer en onderhoud, NatuurNetwerk Nederland
- Spaarreserves: Beheerplan Natura 2000 en PAS, Bereikbaarheid, Groene ambities, IODS, Meerjarenplan Bodem, ondergrond en grondwater, Mobiliteit, Ontwikkelopgave Natuur, UPG 40, Warmteleiding Warmtelinq
Subsidies
De commissie BBV heeft op 15 mei 2020 nadere richting gegeven aan de notitie ‘Verantwoording van subsidies’ uit januari 2019 over lastneming van subsidies. Kern is dat Provinciale Staten een grensbedrag mogen stellen voor meerjarige subsidies. Voor meerjarige subsidies onder de grens moeten de lasten in één keer genomen worden in het jaar waarin de subsidieactiviteiten starten. Voor subsidies boven de grens dienen de lasten toebedeeld te worden aan de jaren waarop zij, naar verwachting, betrekking hebben. Voor de lasten boven de grens gelden zwaardere administratieve eisen. Doel van de BBV-aanpassing en het grensbedrag is om naar meer uniforme verantwoording te komen tussen provincies en gemeenten, de administratieve lasten te beperken en beter aan te sluiten bij het baten- en lastenstelsel (dat laatste was bij de provincie Zuid Holland al het geval).
De provincie Zuid-Holland hanteert een grensbedrag van € 250.000 voor meerjarige subsidies. Bij dit grensbedrag worden de administratieve lasten niet significant verhoogd, terwijl het baten- en lastenstelsel voldoende wordt gevolgd.